Algemene informatie
Het bepalen van de concentratie van HIV-1 en/of HIV-2 RNA in plasma (de virale lading) wordt enkel gedaan in de context van de opvolging van patiënten met een gekende HIV-1 en/of HIV-2 infectie geconfirmeerd in een van de Belgische AIDS referentie laboratoria (ARL).
Bij voorkeur worden de verschillende bepalingen van virale lading bij eenzelfde patiënt over de tijd uitgevoerd in hetzelfde ARL, dit om methode-gebonden variabiliteit uit te sluiten. Enkel de arts die de patiënt voor zijn of haar HIV infectie opvolgt, bij voorkeur een arts werkzaam in of nauw samenwerkend met, een HIV Referentie Centrum (HRC) kan een bepaling van de virale lading aanvragen. In dit kader is het belangrijk om te vermelden dat antiretrovirale therapie enkel kan voorgeschreven worden na autorisatie door een adviserend geneesheer op basis van een klinisch rapport en op vraag van een specialist in interne geneeskunde of een pediater.
Een virale lading wordt bij voorkeur bepaald onmiddellijk na de diagnose en bij het opstarten van de antiretrovirale medicatie, 1 maanden na het opstarten van de medicatie en 3 maanden na het opstarten van de medicatie tot een niet detecteerbare virale lading wordt bereikt. Bij patiënten op therapie worden 1 tot 4 bepalingen per jaar aanbevolen.
Richtlijnen voor het aanvragen van een virale lading
De ARL passen volgende richtlijnen toe voor het bepalen van een virale lading:
Een virale lading voor respectievelijk HIV-1 of HIV-2 wordt alleen bepaald bij patiënten met een geconfirmeerde HIV-1 en/of HIV-2 infectie (en in het kader van diagnose bij kinderen jonger dan 18 maanden met een HIV positieve moeder). Wanneer de patiënt niet gekend is in het ARL dat gevraagd wordt om de analyse van de virale lading uit te voeren, moet een kopij van het resultaat van de confirmatietest meegestuurd worden met de aanvraag. Ingeval van het ontbreken van bewijs van confirmatie zal het laboratorium eerst de serostatus van de patiënt controleren alvorens de test uit te voeren. Voor kinderen jonger dan 18 maanden van een HIV positieve moeder wordt verwezen naar het document “HIV diagnose bij neonaten”.
In regel bedraagt het interval tussen twee bepalingen minstens 3 maanden. Van deze algemene regel kan afgeweken worden in bepaalde omstandigheden, die duidelijk moeten worden vermeld op het aanvraagformulier:
- In uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van de richtlijnen (vroege diagnose). Hiervoor wordt best contact opgenomen met de ARL directeur.
- Een tijdelijk verhoogde virale lading wordt soms gezien tot 2 à 4 weken na een infectie of vaccinatie.
Geactualiseerd maart 2022