Algemene informatie
Bepalen van de concentratie van HIV-1 en/of HIV-2 RNA in plasma (de virale lading) wordt enkel gedaan in de context van de opvolging van patiënten met een geconfirmeerde HIV-1 en/of HIV-2 waarvoor de confirmatie is uitgevoerd in een van de Belgische AIDS referentie laboratoria (ARL).
Bij voorkeur worden de verschillende bepalingen van virale lading over de tijd bij eenzelfde patiënt, uitgevoerd in hetzelfde ARL, dit om methode-gebonden variabiliteit uit te sluiten. Enkel de arts die de patiënt voor zijn of haar HIV infectie opvolgt, bij voorkeur een arts werkzaam in of nauw samenwerkend met een AIDS Referentie Centrum (ARC), kan een bepaling van de virale lading aanvragen. In dit kader is het belangrijk om te vermelden dat antiretrovirale therapie enkel kan voorgeschreven worden na autorisatie door een adviserend geneesheer op basis van een klinisch rapport en op vraag van een specialist in interne geneeskunde of een pediater.
In patiënten die niet behandeld worden met antiretrovirale medicatie wordt aanbevolen om de virale lading te bepalen aan een frequentie van 2 à 4 bepalingen per jaar. In patiënten die behandeld worden met antiretrovirale medicatie wordt aangeraden om de virale lading te bepalen bij de start van de medicatie, 1 maand en 3 maanden na de start en verder 2 à 4 maal per jaar.
Richtlijnen voor het aanvragen van een virale lading
De ARL passen volgende richtlijnen toe voor het bepalen van een virale lading:
Een virale lading voor respectievelijk HIV-1 of HIV-2 wordt alleen bepaald bij patiënten met een geconfirmeerde HIV-1 en/of HIV-2 infectie of in kinderen jonger dan 15 maanden met een HIV positieve moeder. Wanneer de patiënt niet gekend is in het ARL dat gevraagd wordt de analyse van de virale lading uit te voeren, wordt best een kopij van het resultaat van de confirmatietest meegestuurd met de aanvraag. Ingeval van het ontbreken van bewijs van confirmatie zal het laboratorium eerst de serostatus van de patiënt controleren alvorens de test uit te voeren. Voor kinderen jonger dan 15 maanden van een HIV positieve moeder wordt verwezen naar het document ‘HIV diagnose in neonaten en babies’.
In regel bedraagt het interval tussen twee bepalingen 3 maanden. Van deze algemene regel kan afgeweken worden in bepaalde omstandigheden (zie hieronder), die duidelijk moeten worden vermeld op het aanvraagformulier:
Opstarten of aanpassen van antiretrovirale medicatie. In die gevallen zal een virale lading worden uitgevoerd op het ogenblijk van opstarten of van veranderen van de medicatie (tenzij er reeds een resultaat van minder dan 1 maand voordien beschikbaar is) en vervolgens 1 maand en 3 maanden na het opstarten of aanpassen van de medicatie.
Bij patiënten op medicatie met een onverwachte stijging van de virale lading of een onverwacht terug detecteerbaar worden van de virale lading, zal de bepaling zo snel mogelijk herhaald worden op een nieuw staal, bij voorkeur afgenomen nadat de patiënt werd gecounseld voor therapietrouw.
Bij zwangere vrouwen kan de bepaling van virale lading frequenter worden uitgevoerd indien dit noodzakelijk wordt geacht voor het opvolgen van de therapie-respons.
Voor kinderen jonger dan 15 maanden van een HIV positieve moeder kan de virale lading worden uitgevoerd in het kader van de diagnose. Hiervoor wordt verwezen naar het document ‘HIV diagnose in neonaten en babies’.
Opmerkingen
1. In uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van de richtlijnen. Hiervoor wordt best contact opgenomen met de ARL directeur.
2. Een tijdelijk verhoogde virale lading wordt soms gezien tot 2 à 4 weken na een infectie of vaccinatie.
Geactualiseerd mei 2017